Herkomst
Kunstrijden is een sport die al decennia lang wordt beoefend. De eerste Europese Kampioenschappen werden al in 1891 gereden. Sinds die tijd is het hard gegaan en zijn er vele verschillende kampioenschappen bijgekomen. Zo zijn er inmiddels wereldkampioenschappen voor senioren en junioren, een vier-continenten-toernooi en staat de sport vanaf 1908 op het programma bij de Olympische Winterspelen. Deze toernooi worden georganiseerd door het ISU (Internationale Schaatsunie).
Een kunstschaatswedstrijd wordt gespeeld op een veld dat vrijwel even groot is als dat van een ijshockeywedstrijd. Op de Olympische Spelen vinden deze wedstrijden dan ook plaats op dezelfde velden plaats – gelukkig halen ze voorafgaand aan het kunstschaatsen wel even de doeltjes weg – en hebben kunstrijders daar genoeg ruimte voor al hun sprongen en andere bewegingen.
Disciplines
Het kunstschaatsen bestaat uit verschillende disciplines die kunnen worden gereden, namelijk:
- Solo: Een solist schaatst tijdens een wedstrijd een korte en een vrije (langere) kür. De korte kür verplichte en vastgestelde elementen en mag maximaal 2 minuten en 40 seconden duren. De vrije kür mag maximaal 4 minuten (dames) of 4 minuten en 30 seconden (heren) duren. De schaatsers hebben de volledige vrijheid in het kiezen van hun sprongen en combinaties en kunnen zelf kiezen hoe moeilijk zij het voor zichzelf maken. Hoe moeilijker de elementen en combinaties, hoe meer punten de solist verdient natuurlijk.
- Paarrijden: Paren rijden hebben dezelfde opdracht als solisten, maar moeten ervoor zorgen dat zij hun bewegingen zo synchroon mogelijk voltooien. Dit is namelijk een heel belangrijk aandachtspunt bij het verdelen van de punten. Bij paarrijden zien we vaak sprongen waarbij de man de vrouw in de lucht werpt. Verder zien we ook ‘lifts’ waarbij de man zijn schaatspartner optilt tot boven zijn hoofd. Deze elementen zijn vaak veel punten waard.
- IJsdansen: Deze discipline vindt ook plaats in tweetallen, maar verschilt op bepaalde punten van het paarrijden. IJsdansen is namelijk gebaseerd op de klassieke dans en bevat geen sprongen. De ISU bepaald de dans die moet worden gereden bij de korte kür. Ook hier is de lange kür een vrije keuze voor de deelnemers. Samenspel is tijdens het ijsdansen de sleutel tot succes.
- Synchroon dansen: Bij deze discipline moet een groep van 12 tot 20 schaatsers zo goed mogelijk als eenheid bewegingen en schaatsvormen voltooien. De groep mag zelf weten hoe zijn schaatsen, maar mogen geen oefening kiezen die te veel lijkt op dat wat zij bij het solo- of paarrijden doen. Het is de bedoeling dat er allerlei verschillende patronen worden gevormd, dat er in verschillende samenstellingen wordt gereden en dat dit alles zo fijn mogelijk in elkaar overloopt.
Kürelementen
Sprongen zijn een zeer belangrijk onderdeel van de kür. Om een sprong goed uit te voeren moet hij in de lucht een bepaalde beweging, bijvoorbeeld een rotatie, maken en op één been landen. Hoe en op welk been zij landen is afhankelijk van de kant waarop zij draaien tijdens hun sprong. Schaatsers die tegen de klok in draaien landen rechtsbuiten achterwaarts. Wordt er met de klok mee gedraaid? Dan land de schaatser linksbuiten achterwaarts.
Er zijn twee soorten sprongen: prik- en kantsprongen. Per sprongsoort zijn er drie varianten, dit zijn:
Priksprongen:
- Toeloop: Wordt ingezet met de rechtsbuiten achterwaartse kant waarbij de linkerschaats in het ijs wordt geprikt.
- Flip wordt ingezet met de linksbinnen achterwaartse kant waarbij de rechterschaats in het ijs wordt geprikt.
- Lutz wordt ingezet met de linksbuiten achterwaartse kant waarbij de rechterschaats in het ijs wordt geprikt.
Kantsprongen:
- Salchow: is een sprong die wordt ingezet met een linksbinnen achterwaartse kant.
- Loop (ook wel: ‘rittberger’): wordt vanaf een rechtsbuiten achterwaartse kant gesprongen.
- Axel: wordt als enige sprong voorwaarts ingezet en wel met linksbuiten. Omdat alle sprongen wel hetzelfde worden geland, wordt er bij deze sprong een halve rotatie meer gedraaid.
Sprongen zijn van enkel- tot viervoudig uit te voeren en leveren punten op, op basis van de combinaties, uitvoering en aantal rotaties. Viervoudige sprongen worden tot op heden vrijwel alleen door heren uitgevoerd.
Puntentelling
Voor de technische score wordt uitgegaan van een basiswaarde voor elk schaatselement. Deze waarde is vastgesteld door een selectieve groep experts bestaande uit (voormalige) kunstschaatsers en coaches. Elk jurylid kan een element op- of afwaarderen binnen een bereik van +5 tot -5. Voor de programmacomponenten kan elk jurylid punten toekennen op een schaal van 0.25 tot 10.0.
Bij wedstrijd zitten negen juryleden klaar om cijfers uit te delen. Uit de negen scores die worden ingevoerd worden er zeven geloot. Van deze zeven worden de hoogste en de laagste score weggegooid en vergeten. Het gemiddelde van de vijf scoren die overblijven is de score die telt voor de sololist of het paar. De eindscore komt tot stand door de technische score en de programma componenten score bij elkaar op te tellen en eventuele puntenaftrek, bijvoorbeeld voor een val, door te rekenen. De scores in de korte en vrije kür worden bij elkaar opgeteld en vormen samen de definitieve score. De hoogste totaalscore wint.