De geschiedenis van boogschieten
Boogschieten was vroeger allesbehalve een sport. Boogschieten werd gedaan om de vijand uit te schakelen. Men schoot vanaf paard, wachttoren of waar dan ook op de tegenstander om hem of haar uit te schakelen. De oude Grieken, Romeinen en allerlei andere volken hadden in hun tijd vele boogschutters in hun troepen. Toen in de loop der tijd vuurwapens werden geproduceerd werden boogschutters steeds minder waardevol. Hierdoor verdween het boogschieten uit de gevechtslinie en werd het boogschieten steeds meer gezien als sport.
Het huidige boogschieten
Boogschieten gebeurt tegenwoordig vrijwel uitsluitend als sport. Tijdens het boogschieten vuren deelnemers hun pijlen af op een rond bord. Hoe groot dit bord is? Dat verschilt per schietafstand. De kortste afstand waarvan geschoten wordt is 18 meter. De doorsnede van het blazoen, zoals het doelwit in jargon heet, heeft dan een doorsnede van 40 centimeter. Bij de grootste afstand vanwaar geschoten wordt, zo’n 70-90 meter, is de doorsnede van het blazoen 122 centimeter. Er zijn meerdere disciplines en bogen waarmee geschoten wordt. Zo zijn er longbows, barebows, recurvebogen en compoundbogen. Elke boog vereist zijn eigen techniek. Deelnemers schieten van een bepaalde afstand en een bepaald aantal pijlen. Naast het ‘gewone’ schieten zijn er ook varianten die lijken op de biatlon en boogschietwedstrijden vanaf een paard.
De puntentelling van het boogschieten
Het schieten op een blazoen gebeurt dus van minstens 18 meter. Hoe groter de afstand, hoe grote het blazoen wordt. Op een blazoen zien we verschillende ronde cirkels. De middelste cirkel wordt de roos genoemd en levert de meeste punten op. De cirkels hebben verschillende kleuren die de volgende punten opleveren:
- Wit: 1 of 2 punten
- Zwart: 3 of 4 punten
- Blauw: 5 of 6 punten
- Rood: 7 of 8 punten
- Geel: 9 of 10 punten